TUINWEETJES

TIPS OVER TUIN- EN KAMERPLANTEN

maandag 10 september 2012



Monnikskap (Aconitum), een vrome naam voor een duivelse plant. 
Deze buitengewoon fraaie plant is het slotakkoord van de zomer. Op de voorgrond  bij de Cortaderia (Pampagras) of als achtergrond voor de Echinacea (Zonnehoed) en Sedum (Hemelsleutel) is hij onmisbaar in de vaste plantenborder. 
De plant dankt zijn naam vooral aan de vorm van de bloemen die op een middeleeuwse monnikskap lijken. De plant is er in diverse varianten maar de Aconitum Henryi is toch wel mijn favoriet.
De verzorging is vrij eenvoudig. De plant verlangt een goede vocht doorlatende grond en verdraagt halfschaduw en volle zon. Hij gedijt beter op een wat zanderige grond dan op erg zware kleigrond. In de zware kleigrond van mijn tuin heeft de plant het deze natte zomer het boven verwachting goed gedaan, en is op sommige plaatsen zelfs hoger dan 1.80m. De plant is  buitengewoon sterk en overleeft de koudste winter met gemak.

 
Voor een optimale ontwikkeling van de wortelstok is het aan te bevelen de plant na de bloei gelijk diep terug te snoeien. De plant stopt dan geen energie meer in de ontwikkeling van de zaden. Wil je de plant echter vermeerderen door middel van zaad, laat dan de uitgebloeide bloemen zaadlijsten vormen, die direct na rijping gezaaid worden in een mengsel van oude bladeren zand en turf. Liefst nog voor de winter zaaien want het zaad heeft een koude prikkel nodig om te kunnen kiemen. Zaailingen kunnen in het voorjaar uitgezet worden. 

Tenslotte nog een waarschuwing en een stukje geschiedenis over deze plant, omdat dit zo noodzakelijk en toch ook leuk is. Een duivelse plant is het namelijk zeker. Alle delen van de monnikskap zijn buitengewoon giftig en het sap van de plant werd in vroegere tijden gebruikt als gif voor de gifbeker. Misdadigers in de Griekse oudheid kregen de gifbeker met sap van de Monnikskap waarna zij onder helse krampen de laatste adem uitbliezen.

Ook de Romeinse keizer Claudius vond zijn eind door vergiftiging met deze plant. Zo behandelde zijn vrouw, Julia Agrippina, een ganzenveer met het sap. Met deze veer werd zijn slokdarm geprikkeld om het braken op te wekken (in die tijd een veel beproefde methode bij maagklachten). Volgens de geschiedenis heeft Claudius deze behandeling niet overleefd.  Ook in de Middeleeuwen werden hooggeplaatste tegenstanders eenvoudig uit de weg geruimd. Een zeer kleine hoeveelheid was immers al dodelijk.
 
Bij de heksen werd de plant vooral verwerkt in zalven. De zalven en smeersels waren bijzonder in trek omdat, zij zelfs bij minimaal gebruik, al een sterk hallucinerende werking hadden. Dat heksen dachten te kunnen vliegen is ongetwijfeld een overblijfsel uit deze tijd. Gezien de giftigheid van deze plant wordt experimenteren echter ten zeerste ontraden. 
Ondanks deze lugubere geschiedenis blijft de plant, op een veilige plaats achter in de border, een aanwinst voor de tuin.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten